Ron Diris (Universiteit Maastricht) | 01 May 2019
Als leerlingen in het 3e jaar van het voortgezet onderwijs (VO3) op een lager schoolniveau geplaatst zijn dan hun schooladvies in groep 8 aangeeft, noemen we dat “afstroom”. In een aantal stukken brengen we cijfers in beeld van de mate van afstroom (en opstroom) van Limburgse leerlingen. Alle analyses maken gebruik van de gegevens van de scholen die deel uitmaken van de OnderwijsMonitor Limburg (OML).[1] De cijfers betreffen vier verschillende cohorten van leerlingen: 2012, 2014, 2016 en 2018. De jaren verwijzen naar het jaar waarin de leerlingen in VO3 zaten (data zijn afgenomen in het voorjaar, dus het gaat om de schooljaren 2011/2012, 2013/2014, 2015/2016 en 2017/2018). In deze eerste notitie kijken we specifiek naar afstroom, en hoe deze verschilt door de jaren heen en tussen jongens en meisjes.
Een leerling geldt volgens de Inspectie van het Onderwijs als afstromer wanneer de plaatsing in het VO minstens één niveau lager is dan het schooladvies. We kijken in deze notitie apart naar afstroom vanaf het vwo (leerlingen met een vwo-advies die in VO3 op het havo of lager zitten) en naar afstroom vanaf het havo (leerlingen met een havo-advies die in VO3 op het vmbo of lager zitten). Leerlingen met dubbele adviezen (bijvoorbeeld havo-vwo) worden in een aparte notitie geanalyseerd.
Highlights
- Ongeveer 14% van de leerlingen met een vwo-advies zit in VO3 op een lager leerniveau. Voor degenen met een havo-advies ligt de afstroom op 20%
- Er is geen toename in afstroom in de laatste jaren, ook niet sinds het advies leidend is geworden. De beleidsverandering heeft ook niet geleid tot hogere advisering in groep 8.
- Verschillen tussen jongens en meisjes in afstroom nemen de laatste vier jaar toe. Dit komt voor het grootste deel door een afname in afstroom voor meisjes, maar ook voor een deel door een toename in (vooral vwo-)afstroom voor jongens.
Vwo-afstroom
We kijken allereerst naar afstroomcijfers voor het vwo. De besproken cijfers geven, van alle leerlingen met een vwo-advies, het aandeel dat in VO3 op het havo of lager zit:
Figuur 1 geeft aan hoe deze afstroom zich heeft ontwikkeld door de jaren heen. De figuur geeft het gemiddelde voor alle leerlingen, plus aparte cijfers voor jongens en meisjes. Het algehele gemiddelde ligt logischerwijs tussen de andere twee trends in.
Over de hele periode ligt de gemiddelde afstroom op 14%. Van alle leerlingen met een vwo-advies zit dus 14% in VO3 op het havo of lager (en zit dus 86% nog op het vwo). De figuur laat verder zien dat er sinds 2014 een geleidelijke afname is in de totale afstroom. Het allerlaatste cohort in deze cijfers (2018) is ook het eerste cohort waarvoor het schooladvies leidend is geworden. Deze beleidsverandering is immers in het jaar 2014/2015 ingevoerd, en toen zat het overgrote merendeel van het 2018 cohort in groep 8. De vrees dat de beleidsverandering tot meer overadvisering en daarom meer afstroom zou leiden door een hogere druk van de ouders op de advisering is dus niet in de cijfers terug te zien. De schooladviezen in groep 8 zijn voor dit cohort gemiddeld ook niet hoger, maar gemiddeld zelfs een klein beetje lager, en de afstroom dus ook.
Hoewel er sinds 2014 geen stijging is in de afstroom, zien we over deze periode wel een duidelijke toename in de verschillen tussen jongens en meisjes. In 2014 was de vwo-afstroom voor beide groepen nog vrijwel gelijk, maar daarna is een duidelijke divergentie zichtbaar. Opvallend genoeg is de afname voor de meisjes nog wat sterker dan de toename voor de jongens. De toename voor de jongens zien we vooral tussen 2016 en 2018 (en kan dus te maken hebben met de beleidsverandering rond de schooladviezen) terwijl de afname voor de meisjes gestaag is tussen 2014 en 2018. Over de gehele periode is de gemiddelde afstroom van jongens 17% en voor meisjes 12%, maar voor het laatste jaar liggen deze cijfers op respectievelijk 19% en 10%.
Havo-afstroom
We voeren dezelfde analyse ook uit voor havo-afstroom. In dat geval gaat het dus om leerlingen die in groep 8 een havo-advies kregen, maar in VO3 minstens één niveau lager zitten. De afstroomcijfers zijn wederom uitgedrukt als aandeel van de totale groep met een havo-advies.
De gemiddelde havo-afstroom over de gehele periode ligt op 20%. Dit is dus duidelijk hoger dan de vwo-afstroom. Afstroom is ook hier hoger voor jongens dan voor meisjes: 24% tegen 16%. Figuur 2 laat de trends zien door de jaren heen, wederom voor alle leerlingen samen en apart voor jongens en meisjes. Ook hier zien we een lichte afname sinds 2014, en ook weer een lagere afstroom voor het cohort dat onder het nieuwe beleid valt vergeleken met het cohort ervoor. Een andere overeenkomst met figuur 1 is dat de verschillen tussen jongens en meisjes de laatste vier jaar toenemen. In dit geval komt dit wel vrijwel geheel door een afname in de afstroom van meisjes, terwijl de cijfers voor de jongens zeer constant blijven.
Het is lastig om de toegenomen verschillen in afstroom tussen jongens en meisjes te verklaren. We zien wel dat er in 2014 nog ‘overadvisering’ is van meisjes, en in de jaren erna niet meer. Anders gezegd, meisjes kregen in 2014 voor dezelfde score op de eindtoets gemiddeld nog een hoger advies dan jongens, maar dat verschil is er niet meer in de latere cohorten. Omdat er dus voorzichtiger is geadviseerd naar meisjes (maar wel ‘eerlijker’ als we vergelijken met jongens met dezelfde score), is het een logisch gevolg dat er minder afstroom is ten opzichte van het advies voor meisjes dan in eerdere jaren. Dit verklaart echter niet waarom de afstroom van meisjes over de hele periode lager is dan voor jongens.
Een andere ontwikkeling is dat jongens tussen 2014 en 2018 gestaag hun voorsprong in gemiddelde scores op de Eindtoets zijn kwijt geraakt. In 2014 scoorden jongens gemiddeld nog meer dan een punt hoger dan meisjes, in 2016 is dit verschil nog maar een half punt en in 2018 zijn de gemiddelde scores gelijk. Hoewel de adviezen van jongens zich hieraan hebben aangepast en ook mee zijn gezakt, zou het kunnen dat de daling in cognitieve prestaties van jongens samengaat met een daling in andere vaardigheden die ook belangrijk zijn voor school (zoals zelfstandigheid, doorzettingsvermogen, werkhouding etc.). Dat zou mogelijk kunnen verklaren waarom jongens het moeilijker hebben in het VO, en daar vaker afstromen.
[1] Zie https://www.educatieveagendalimburg.nl/onderwijsmonitor-p/het-kort.