Afstroom in Limburg: verschillen naar sociaal-economische achtergrond

Ron Diris (Universiteit Maastricht) | 29 May 2019


Afstroom in Limburg: verschillen naar sociaal-economische achtergrond

In dit korte artikel analyseren we hoe afstroom in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (VO) verschilt afhankelijk van de achtergrond van leerlingen, gebruik makend van gegevens van de OnderwijsMonitor Limburg (OML). Met dezelfde gegevens is eerder vanuit andere invalshoeken gekeken naar afstroom, onder andere in relatie tot geslacht en regio. Deze artikels zijn hier te vinden.

Het is een bekend gegeven dat leerlingen met, bijvoorbeeld, lager opgeleide ouders vaker moeilijkheden hebben op school. De vraag is of dit ook betekent dat ze vaker afstromen op het VO. Aan de ene kant zouden leerlingen uit lagere sociale milieus een hoger afstroomrisico kunnen hebben vanwege minder ondersteuning, lagere verwachtingen van ouders en leraren, een lager zelfbeeld etc. Aan de andere kant weten we uit ander onderzoek dat deze leerlingen een wat lager advies krijgen dan leerlingen uit hogere sociale milieus met dezelfde score op de Eindtoets. Deze meer voorzichtige advisering kan een drukkend effect hebben op afstroomrisico’s. Landelijk onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs laat zien dat afstroomcijfers hoger zijn voor lagere sociale milieus (Inspectie van het onderwijs, 2016), wat suggereert dat het eerste mechanisme zwaarder doorweegt dan het tweede. We kijken hier in hoeverre hetzelfde geldt voor Limburg, hoe deze (mogelijke) verschillen zich ontwikkelen door de tijd heen, en hoe deze samenhangen met andere kenmerken, zoals geslacht en regio. We beperken ons hierbij tot beschrijvende statistieken in relatie tot afstroom en sociale achtergrond. Wat zijn de verschillen, hoe ontwikkelen deze zich en waar treden deze vooral op? We zullen in een aparte notitie dieper ingaan op mogelijke redenen waarom afstroomcijfers verschillen naar sociale achtergrond.

Highlights

  • Afstroom ligt bij leerlingen van ouders zonder hbo- of wo-opleiding ongeveer twee keer zo hoog als bij leerlingen van ouders met hbo- of wo-opleiding.
  • De verschillen in afstroom naar SES zijn de laatste jaren vrij stabiel.
  • De afstroom van jongens is hoger dan de afstroom van meisjes binnen alle SES-groepen, behalve binnen de groep leerlingen met wo-opgeleide ouders.
  • Er zijn verschillen in afstroom tussen allochtone leerlingen, autochtone leerlingen met ouders die in Limburg geboren zijn en autochtone leerlingen met ouders die elders in Nederlands zijn geboren. Deze verschillen worden echter grotendeels verklaard door het opleidingsniveau van de ouders.
  • Wanneer we corrigeren voor het opleidingsniveau van de ouders, dan is de afstroom van allochtone leerlingen zelfs lager dan die voor beide groepen autochtone leerlingen.

Indicatoren van sociale achtergrond

Onderstaande analyse is gefocust op twee indicatoren van sociale achtergrond: het (hoogst afgeronde) opleidingsniveau van de ouders en de geboorteregio van de ouders. Voor opleidingsniveau vergelijken we in de meeste gevallen kinderen met hoogopgeleide ouders (hbo en wo) met alle overige kinderen. Eerstgenoemde worden daarbij geclassificeerd als ‘hoge SES (sociaal-economische status)’ en laatstgenoemde als ‘lage SES’. In een enkel geval vergelijken we specifiek kinderen waarvan de ouders een wo-opleiding hebben gevolgd met alle andere leerlingen. De afstroomcijfers zijn op dezelfde wijze berekend als in de eerder analyses naar afstroom binnen de OML (artikel).

De globale cijfers

Wat zeggen de globale cijfers over afstroom en SES? We kijken apart naar afstroom van leerlingen met een vwo-advies en afstroom van leerlingen met een havo-advies. Het is hierbij belangrijk om te bandrukken dat de sociale achtergrond van een leerling al een rol heeft gespeeld in de kans op een vwo-advies of een havo-advies. Van alle leerlingen met een vwo-advies, heeft 73% ouders met een hbo- of wo-opleiding, terwijl dat maar voor ongeveer 50% geldt van alle leerlingen. De groep leerlingen van hoge SES met een vwo-advies is dus absoluut gezien een stuk groter dan de groep leerlingen van lage SES met een vwo-advies. In de hier gepresenteerde cijfers kijken we naar de mate van afstroom binnen deze groepen. We presenteren dus relatieve afstroomrisico’s (i.e. het aandeel binnen elke groep dat is afgestroomd).

We zien dat alle vormen van afstroom duidelijk afnemen naarmate het opleidingsniveau van de ouders toeneemt. De afstroomcijfers van leerlingen van lage SES zijn 20% voor vwo-afstroom en 24% voor havo-afstroom. Voor leerlingen met hoge SES zijn deze cijfers respectievelijk 10% en 13%. Het afstroomrisico ligt voor eerstgenoemde groep dus ongeveer twee keer zo hoog.

In onderstaande analyse gaan we dieper in op deze relatie tussen SES en afstroom.

Afstroom en SES door de jaren heen

​​​​​

Figuur 1 geeft cijfers voor havo-afstroom en vwo-afstroom voor elk van de vier cohorten in de OML (waarbij het meetjaar verwijst naar het jaar waarin leerlingen in VO3 zitten). Uit de figuur blijkt dat er geen sterke trends zitten in de verschillen in afstroom naar SES. Het verschil naar SES nam enigszins toe tussen 2012 en 2014 en weer af in de jaren hierna. Tussen 2016 en 2018 is er een vrij sterke afname in de afstroom van leerlingen van lage SES. Dit komt waarschijnlijk omdat dit laatste cohort valt onder het nieuwe beleid waarin het advies voor de eindtoets wordt gegeven. Uit andere analyses blijkt dat na deze beleidsverandering leerlingen van lage SES lagere adviezen hebben gekregen. Het automatische gevolg van deze meer voorzichtige advisering is een lagere afstroom in de jaren erna.

Afstroom, SES en geslacht

Uit onze eerdere analyse bleek dat er sterke verschillen zijn in afstroom tussen jongens en meisjes. Wanneer we de afstroomcijfers van jongens en meisjes verder uitsplitsen naar lage SES en hoge SES, dan blijkt dat het verschil naar geslacht ongeveer even groot is binnen elke groep. Anders gezegd, meisjes van lage SES hebben lagere afstroomrisico’s dan jongens van lage SES en meisjes van hoge SES hebben lagere afstroomrisico’s dan jongens van hoge SES, in dezelfde mate. Dit geldt zowel voor havo-afstroom als vwo-afstroom.

Dit resultaat verandert echter enigszins als we de definitie voor hoge SES iets aanpassen. Tot nu toe golden leerlingen met ouders die hbo en wo zijn opgeleid als hoge SES. In de figuur hieronder kijken we specifiek naar de vwo-afstroom van leerlingen met universitair/wo-opgeleide ouders en vergelijken deze met alle andere leerlingen, uitgesplitst naar geslacht. Hier zien we dat het verschil naar geslacht vooral groot is binnen de groep met niet-universitair opgeleide ouders. Binnen de groep met wel een wo-opleiding liggen de afstroomcijfers vrijwel gelijk tussen jongens en meisjes. Anders gezegd, jongens hebben systematisch hogere afstroomcijfers dan meisjes, ténzij ze wo-opgeleide ouders hebben. De ‘meerwaarde’ van een wo-opgeleide ouder is dus vooral hoog bij jongens. 

Er is ook gekeken in hoeverre de relatie tussen afstroom en SES verschilt naar deelregio in Limburg. Hier komen geen sterke patronen uit naar voren. Alle deelregio’s hebben een significant hogere afstroom voor lage-SES-leerlingen dan voor hoge-SES-leerlingen. Wat betreft vwo-afstroom is het SES-verschil het sterkst in Maastricht-Heuvelland en het kleinst in Midden-Limburg, maar voor havo-afstroom is het verschil juist klein in eerstgenoemde regio en gemiddeld in laatstgenoemde regio.

Afstroom en herkomst

Tot slot kijken we hoe afstroom samenhangt met de afkomst van leerlingen op basis van de geboorteregio van de ouders. Hierbij onderscheiden we drie groepen: leerlingen met ouders die in Limburg zijn geboren, leerlingen met ouders die elders in Nederland zijn geboren en leerlingen met ten minste één ouder die in het buitenland is geboren.[1]

Figuur 3 geeft de afstroomcijfers voor havo-afstroom en vwo-afstroom voor elk van deze categorieën. Hieruit blijkt dat leerlingen van allochtone afkomst een hogere havo-afstroom hebben dan de andere twee groepen (22.5% tegenover 18.5%). Wat betreft vwo-afstroom hebben allochtone leerlingen echter een lagere gemiddelde afstroom dan ‘Limburgse’ leerlingen, en een even lage afstroom als autochtone leerlingen met ouders die buiten Limburg zijn geboren.

Uiteraard is er enige mate van overlap tussen de eerdere uitsplitsing naar opleidingsniveau van de ouders en afkomst op basis van geboorteregio. Opleidingsniveaus van ouders zijn het hoogst binnen de groep autochtone ouders die buiten Limburg zijn geboren, en het laagst binnen de groep allochtone leerlingen. Wanneer we hiervoor corrigeren dan verdwijnt de hogere havo-afstroom voor allochtone leerlingen, en is hun vwo-afstroom zelfs lager dan in beide andere groepen. Na deze correctie is de vwo-afstroom voor beide groepen autochtone leerlingen gelijk aan elkaar. Hoewel er dus verschillen zijn in afstroom naar herkomst, worden die grotendeels verklaard door het opleidingsniveau van de ouders.


[1] Een leerling met één in Limburg geboren ouder en één elders in Nederland geboren ouder wordt gecategoriseerd in de eerste groep.

Tot slot splitst Figuur 4 de cijfers voor havo-afstroom uit naar zowel herkomst als geslacht. Hieruit blijkt dat de hogere havo-afstroom voor allochtone leerlingen voor het overgrote deel toe te schrijven is aan hogere afstroom van allochtone jongens. Voor allochtone meisjes is het afstroomrisico slechts marginaal hoger dan voor meisjes van autochtone afkomst (en lager dan voor autochtone jongens).

Verdere analyse, hier niet getoond, laat zien dat de hogere vwo-afstroom van ‘Limburgse’ leerlingen vooral komt omdat Limburgse meisjes vaker afstromen dan meisjes in de twee andere groepen. Vwo-afstroom voor jongens ligt voor alle drie de afkomst-groepen even hoog. Tot slot is ook gekeken naar hoe de verschillen in afstroom naar herkomst verschillen tussen de deelregio’s. Hieruit blijkt dat de hogere havo-afstroom van allochtone leerlingen vooral geconcentreerd is in de regio’s Noord-Limburg en Midden-Limburg. De hogere vwo-afstroom van ‘Limburgse’ leerlingen is niet aan een bepaalde deelregio toe te schrijven.

Referenties

Inspectie van het Onderwijs (2016) De staat van het onderwijs 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

delen:  
Loading Conversation