Enkele zorgen en vragen over passend onderwijs

Peter Freij, College van Bestuur Onderwijsgroep Buitengewoon | 04 March 2016

Dit het artikel werd eerder aangeboden aan het Algemeen Bestuur van de PO-raad en de leden van de Vaste Kamercommissie OCW.

Enkele zorgen en vragen over passend onderwijs

Ik ben slechts een eenvoudig onderwijsbestuurder uit het zuiden van het land. Maar geen zorg; ik heb geen last van een Calimerocomplex. Integendeel; ik ben beretrots op onze 400 experts die dag in dag uit met hun hele ziel en zaligheid de best mogelijke ondersteuning bieden aan kinderen die dit het hardst nodig hebben. Kinderen met fysieke of verstandelijke beperkingen en kinderen met - vaak ernstige - gedragsproblemen of psychiatrische problematiek. Voor ons zijn het kinderen met talenten. Talenten die we samen ontwikkelen.

Misschien heb ik wél een beetje last van een gekleurde bril. Ik ben tenslotte bestuurder van Onderwijsgroep Buitengewoon, met scholen voor speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Enigszins gékleurd, maar zeker niet vérkleurd; ik ben pas 4 jaar werkzaam in het onderwijs en kan daardoor toch nog wel enige distantie opbrengen.

Ik maak me zorgen. Zorgen over de uitvoering van passend onderwijs in de praktijk. En daarmee zorgen over het welzijn van kinderen in de meest kwetsbare posities binnen onze maatschappij.

Vooropgesteld: ik steun de ideeën achter Passend Onderwijs. Ieder kind krijgt ‘t onderwijs waaraan het behoefte heeft, zo thuisnabij mogelijk, bij voorkeur in een reguliere school. Ik ben een vóórstander van meer inclusief onderwijs.

Maar zijn hiervoor de juiste voorwaarden aanwezig? Ik vrees van niet.

In de eerste plaats is de visie achter passend onderwijs niet uitgewerkt tot een praktisch toepasbaar programma. Onder het adagium “van onderop” en “in de praktijk ontwikkelen” wordt in 150 samenwerkingsverbanden 150 maal het wiel uitgevonden. Verschilt een kind uit Appelscha zóveel van een kind in Zierikzee? Als een soort panacee is in de regelgeving het SchoolOndersteuningsProfiel geïntroduceerd….. In het denken staat vooral het systeem centraal.

In de tweede plaats ontbreken de financiële randvoorwaarden. Zéker in regio’s waar “negatieve verevening” aan de orde is. Daar wordt het tekort de komende jaren vaak simpelweg ‘verhaald’ op het speciaal onderwijs om op die wijze de verplichte bezuiniging te realiseren. Het speciaal onderwijs wordt daardoor kleiner en in het regulier onderwijs wordt de leerkrachten gevraagd om meer te doen met minder geld. Gezegden als ‘kind van de rekening’ en het ‘kind met het badwater weggooien’ krijgen hier een pijnlijke lading.

In de derde plaats is het de vraag of het regulier onderwijs voldoende inhoudelijk, pedagogisch en didactisch voorbereid is om deze kinderen een veilige en kansrijke plek te bieden. De leerkrachten zélf denken daar over het algemeen, getuige recente enquêtes, niet heel erg positief over.

En in de vierde plaats vormt passend onderwijs - vanuit eenzelfde politiek-bestuurlijke visie - de stille, vierde decentralisatie in het sociale domein. Passend onderwijs vormt de verbinding tussen onderwijs en (jeugd)zorg zonder dat er voldoende afstemming en samenhang is aangebracht in het nieuwe stelsel; dat levert veel extra werk op, veel onzekerheid voor ouders en voor scholen.


De gevolgen van deze ontbrekende voorwaarden? Kinderen met ‘n grote ondersteuningsbehoefte krijgen niet de zorg die ze nodig hebben. Andere leerlingen krijgen daar last van. Docenten raken overvraagd. Ouders gaan klagen. Op die wijze wordt passend onderwijs geen succes. Natuurlijk zijn er ook situaties waarin dit niet gebeurt, waar het wél allemaal goed loopt. Maar de belangen van onze kinderen zijn te groot om ze aan dit soort toevalstreffers over te laten.

Wat voor oplossingen zijn er? Vaak wordt gesuggereerd dat de expertise die is opgebouwd in het speciaal onderwijs ingebed moet worden in het reguliere onderwijs zodat docenten beter geëquipeerd met passend onderwijs aan de slag kunnen. Daar wil ik, als bestuurder in het speciaal onderwijs, graag aan meewerken! Dat doen we voor een deel ook al door meerjarige overeenkomsten voor ambulante begeleiding af te sluiten met de samenwerkingsverbanden in onze regio’s.

Maar er is veel méér nodig om deze operatie tot een succes te brengen! Wij moeten de expertise die in onze jarenlange praktijk is opgebouwd en doorontwikkeld, beter verdelen over de regio - in afstemming met onze partners in het reguliere onderwijs. Daarbij is het belangrijk dat we ons twee zaken realiseren.

In de eerste plaats dat er een duidelijk verschil bestaat tussen het ‘reguliere’ en ‘speciale’ handelen. In het reguliere onderwijs worden groepen van 30 kinderen (of meer) binnen een onderwijskundig systeem op verantwoorde wijze gestimuleerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Hierbij ligt het accent op het didactisch handelen. Voor de collega’s in het speciaal onderwijs geldt dat dit in veel kleinere groepen gebeurt en dat het accent op het (ortho)pedagogisch handelen ligt.

In de tweede plaats bestaat de expertise voor een deel uit kennis maar voor een belangrijk deel ook uit ‘tacit knowledge’ (prof. Kees van der Wolf): veel van de expertise is onbewust verkregen, gebaseerd op verworven intuïtie. Die is niet gemakkelijk onder woorden te brengen en over te dragen. Co-teaching kan hierbij een geschikt middel vormen.

Nadenkend over hoe een en ander te organiseren komen telkens dezelfde vragen naar voren. Vragen waarop tot nu toe antwoorden ontbreken. En die antwoorden zijn nodig willen we gezamenlijk passend onderwijs tot een succes maken.

Er van uitgaande dat,

  • -het percentage kinderen in het speciaal onderwijs wordt teruggedrongen naar maximaal het landelijk gemiddelde (zoals veel samenwerkingsverbanden beogen),

-daardoor het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs stevig terugloopt terwijl de problematiek groeit, en

-het speciaal onderwijs haar expertise ter beschikking stelt aan het regulier onderwijs

heb ik de volgende vragen:


  1. Hoe wordt het inbedden van de expertise van het speciaal onderwijs in het regulier onderwijs, zeker bij afnemende budgetten, bekostigd?
  2. Hoe slagen wij er als speciaal onderwijs in onze expertise op peil te houden wanneer onze mensen zich verspreiden over de regio en expertise niet meer wordt (door)ontwikkeld in onze expertisecentra en -scholen?
  3. Hoe exploiteren wij als speciaal onderwijs de overblijvende (nog) kleinere scholen terwijl enerzijds de kritische massa ontbreekt en anderzijds de ondersteuningsbehoefte van de overblijvende leerlingen alleen maar complexer wordt?
Ik ben erg benieuwd naar de reacties op mijn zorgen. En vooral naar concrete antwoorden op mijn vragen...
Talentontwikkeling
delen:  
Loading Conversation