Vera Ronda, Mélanie Monfrance, Trudie Schils en Suzanne Zuidema, Universiteit Maastricht | 13 July 2022
Figuur 2. Vindingrijkheid van basisscholieren naar jaar
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 3 laat de vindingrijkheid van leerlingen zien voor de verschillende Limburgse regio’s. In Midden-Limburg, Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland is de score in 2019 significant hoger dan in Noord-Limburg en Parkstad-Limburg. In Midden-Limburg, Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland is de vindingrijkheid in 2021 significant lager dan in 2017 en 2019. Tot slot scoren de leerlingen in Maastricht-Heuvelland in 2021 significant hoger dan leerlingen in Noord-Limburg, Sittard-Geleen en Parkstad-Limburg.
Figuur 4 op de volgende pagina laat de verschillen naar gemeente zien per regio. Voor een aantal gemeenten is voor enkele of alle jaren geen of onvoldoende informatie beschikbaar om gegevens te tonen.
We zien per regio de volgende resultaten:
Figuur 3. Vindingrijkheid van basisscholieren naar regio
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 4. Vindingrijkheid van basisscholieren naar gemeente
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 5 laat de vindingrijkheid naar geslacht zien. Er zijn voor elk jaar geen significante verschillen tussen jongens en meisjes te zien. Wel valt op dat de vindingrijkheid van beide groepen elk jaar gedaald is.
Figuur 6 toont de vindingrijkheid naar het opleidingsniveau van ouders. Er is een categorie toegevoegd voor leerlingen voor wie we het opleidingsniveau van de ouders niet weten. Leerlingen met mbo-opgeleide ouders en leerlingen voor wie we het opleidingsniveau van de ouders niet weten scoren over het algemeen lager op vindingrijkheid dan leerlingen met wo-opgeleide ouders. Er zijn geen significante verschillen te zien tussen leerlingen met mbo-opgeleide ouders en leerlingen van wie we het opleidingsniveau van de ouders niet weten, er zijn ook geen significante verschillen te zien tussen deze groepen en leerlingen met hbo-opgeleide ouders in 2019 en 2021. Leerlingen met wo-opgeleide ouders scoren hoger dan alle andere groepen in 2017 en 2021.
Figuur 5. Vindingrijkheid van basisscholieren naar geslacht
Figuur 6. Vindingrijkheid van basisscholieren naar opleiding ouders
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Om kritisch denken bij leerlingen in beeld te krijgen hebben we heb enkele stellingen voorgelegd[7]. Figuur 7 laat zien hoe de leerlingen gemiddeld op deze stellingen antwoorden. In 2017 geeft 40% van de leerlingen aan kritisch over dingen na te denken, in 2021 geeft 35% dit aan. In de overige twee stellingen zijn geen grote verschillen te zien.
Om een overall beeld te krijgen van het kritisch denken van leerlingen hebben we deze items samengevoegd in een index*. Het is lastig de verschillen echt te kwantificeren, en op deze manier kunnen we verschillen tussen groepen en over de tijd zichtbaar maken. Figuur 8 laat de gemiddelden van deze index zien naar jaar (in 2019 zijn deze vragen niet gesteld aan leerlingen).
*De betrouwbaarheid van de index is slechts matig met een cronbach’s alpha van 0.46. De index is gestandaardiseerd met gemiddelde 0 en standaarddeviatie 1. Het gemiddelde is bepaald voor alle leerlingen over 2017-2021.
Figuur 7. Antwoorden van basisscholieren op stellingen over kritisch denken
Figuur 8. Kritisch denken van basisscholieren naar jaar
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 9 laat het kritisch denken zien van leerlingen in de verschillende Limburgse regio’s. Er is een significant verschil te zien tussen Maastricht-Heuvelland en Parkstad Limburg in 2021. In 2017 scoort Parkstad Limburg lager dan in Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland. Daarnaast is er in 2021 een daling te zien in het kritisch denken in Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland.
Figuur 10 op de volgende pagina laat de verschillen naar gemeente zien per regio. Voor een aantal gemeenten is voor enkele of alle jaren geen of onvoldoende informatie beschikbaar om gegevens te tonen.
We zien per regio de volgende resultaten:
Figuur 9. Kritisch denken van basisscholieren naar regio
Figuur 10. Kritisch denken van basisscholieren naar gemeente
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 11 laat het kritisch denken naar geslacht zien. In 2017 scoren jongens hoger op kritisch denken dan meisjes. In 2021 is er geen verschil meer te zien tussen de twee groepen. Wel scoren beide groepen significant lager in 2021 dan in 2017.
Figuur 12 toont het kritisch denken naar het opleidingsniveau van ouders. Leerlingen met ouders met een wo-opleiding scoren significant hoger dan alle andere groepen in beide jaren. Leerlingen met ouders met een hbo-opleiding scoren in 2017 hoger dan leerlingen met ouders met een mbo-opleiding. Ook is er een daling te zien in het kritisch denken van leerlingen met hbo- en wo-opgeleide ouders en leerlingen met ouders van wie we het opleidingsniveau niet weten in 2021 ten opzichte van 2017.
Figuur 11. Kritisch denken van basisscholieren naar geslacht
Figuur 12. Kritisch denken van basisscholieren naar opleiding ouders
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Om het probleemoplossend vermogen bij leerlingen in beeld te krijgen hebben we heb enkele stellingen voorgelegd[8]. Figuur 13 laat zien hoe de leerlingen gemiddeld op deze stellingen antwoorden. In 2017 gaf 45% van de kinderen aan goed te zijn in het oplossen van problemen, 51% zei dat ze als ze een probleem tegenkomen een plan bedenken om het op te lossen. In 2021 is dit gedaald naar 35% en 45%. In 2021 geven meer kinderen aan dat ze argumenten hebben als ze een beslissing nemen (40% in 2017, 51% in 2021).
Om een overall beeld te krijgen van het probleemoplossend vermogen van leerlingen hebben we deze items samengevoegd in een index*. Het is lastig de verschillen echt te kwantificeren, en op deze manier kunnen we verschillen tussen groepen en over de tijd zichtbaar maken. Figuur 14 laat de gemiddelden van deze index zien naar jaar (ook deze vragen zijn in 2019 niet opgenomen in de vragenlijst).
*De betrouwbaarheid van de index is acceptabel met een cronbach’s alpha van 0.63. De index is gestandaardiseerd met gemiddelde 0 en standaarddeviatie 1. Het gemiddelde is bepaald voor alle leerlingen over 2017-2021.
Figuur 13. Antwoorden van basisscholieren op stellingen over probleemoplossend vermogen
Figuur 14. Probleemoplossend vermogen van basisscholieren naar jaar
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 15 laat het probleemoplossend vermogen van leerlingen zien in de verschillende Limburgse regio’s. Leerlingen in Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland scoren hoger dan leerlingen in Parkstad Limburg in 2017. Ook in 2021 scoort Parkstad Limburg lager dan Maastricht-Heuvelland. Daarnaast is er een daling te zien in het probleemoplossend vermogen van leerlingen in Sittard-Geleen en Maastricht-Heuvelland in 2021.
Figuur 16 op de volgende pagina laat de verschillen naar gemeente zien per regio. Voor een aantal gemeenten is voor enkele of alle jaren geen of onvoldoende informatie beschikbaar om gegevens te tonen.
We zien per regio de volgende resultaten:
Figuur 15. Probleemoplossend vermogen van basisscholieren naar regio
Figuur 16. Probleemoplossend vermogen van basisscholieren naar gemeente
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 17 laat het probleemoplossend vermogen naar geslacht zien. In 2017 zijn er geen significante verschillen te zien tussen jongens en meisjes. In 2021 is de score in probleemoplossend vermogen van meisjes significant hoger dan die van jongens. In beide groepen is een daling te zien in 2021.
Figuur 18 toont de scores naar het opleidingsniveau van ouders. In 2017 en 2021 is de score van leerlingen met of wo-opgeleide ouders hoger dan die van leerlingen met mbo-opgeleide ouders of ouders van wie de de opleiding niet weten. De score van leerlingen met hbo-opgeleide ouders is in 2017 en 2021 ook hoger dan die van leerlingen met ouders van wie de de opleiding niet weten. In 2017 scoren leerlingen met hbo-opgeleide ouders ook hoger dan leerlingen met mbo-opgeleide ouders. Bij alle groepen is er een daling te zien in 2021.
Figuur 17. Probleemoplossend vermogen van basisscholieren naar geslacht
Figuur 18. Probleemoplossend vermogen van basisscholieren naar opleiding ouders
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Om de nieuwsgierigheid bij leerlingen in beeld te krijgen hebben we enkele stellingen voorgelegd [9]. Figuur 19 laat zien hoe de leerlingen gemiddeld op deze stellingen antwoorden. In 2017 vindt zo’n 55-60% zichzelf nieuwsgiering, in 2019 geeft 55-65% dit aan. In 2021 is dit ongeveer 50-55%.
Om een overall beeld te krijgen van de nieuwsgierigheid van leerlingen hebben we deze items samengevoegd in een index*. Het is lastig de verschillen echt te kwantificeren, en op deze manier kunnen we verschillen tussen groepen en over de tijd zichtbaar maken. Figuur 20 laat de gemiddelden van deze index zien naar jaar.
*De betrouwbaarheid van de index is acceptabel met een cronbach’s alpha van 0.66. De index is gestandaardiseerd met gemiddelde 0 en standaarddeviatie 1. Het gemiddelde is bepaald voor alle leerlingen over 2017-2021
Figuur 19. Antwoorden van basisscholieren op stellingen over nieuwsgierigheid
Figuur 20. Nieuwsgierigheid van basisscholieren naar jaar
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 21 laat de nieuwsgierigheid van leerlingen in de verschillende Limburgse regio’s. In 2019 scoort nieuwsgierigheid lager in Noord-Limburg dan in de overige regio’s. In 2021 is de score in Maastricht-Heuvelland hoger dan in Sittard-Geleen en Noord-Limburg. In 2021 is er een daling in de nieuwsgierigheid van leerlingen te zien in Sittard-Geleen en Parkstad-Limburg.
Figuur 22 op de volgende pagina laat de verschillen naar gemeente zien per regio. Voor een aantal gemeenten is voor enkele of alle jaren geen of onvoldoende informatie beschikbaar om gegevens te tonen.
We zien per regio de volgende resultaten:
Figuur 21. Nieuwsgierigheid van basisscholieren naar regio
Figuur 22. Nieuwsgierigheid van basisscholieren naar gemeente
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 23 laat de scores voor nieuwsgierigheid naar geslacht zien. In alle jaren scoren de jongens hoger op nieuwsgierigheid dan de meisjes. Bij de jongens is er een significante daling te zien in nieuwsgierigheid in 2021.
Figuur 24 toont de scores naar het opleidingsniveau van ouders. In alle drie de jaren scoren leerlingen met ouders met een wo-opleiding significant hoger dan leerlingen met ouders met een mbo-opleiding, in 2017 en 2021 scoren zij ook hoger dan leerlingen met ouders waarvan we de opleiding niet weten. In 2017 scoren leerlingen met ouders met een hbo-opleiding significant hoger dan leerlingen met ouders met een mbo-opleiding, en significant lager dan leerlingen met ouders met een wo-opleiding. Ook is er in 2021 een significante daling te zien in de nieuwsgierigheid van leerlingen met ouders van wie we de opleiding niet weten ten opzichte van 2019.
Figuur 23 Nieuwsgierigheid van basisscholieren naar geslacht
Figuur 24. Nieuwsgierigheid van basisscholieren naar opleiding ouders
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per jaar. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen jaren niet overlappen, is het verschil significant. Langere lijnen duiden op meer spreiding rond het gemiddelde, bijvoorbeeld omdat leerlingen meer verschillen of omdat het om een kleine groep gaat. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds geslacht, opleiding ouders, regio, gemeente en jaar meegenomen als verklarende variabelen.
Er is veel aandacht voor het ontwikkelen van deze vaardigheden op school, maar er is niet één aanpak die werkt. Op de kennisrotonde van NRO staat een overzichtsartikel met daarin enkele tips om creatief denken in de klas te stimuleren [10]. Bijvoorbeeld een terrein waarop recentelijk in Nederland hard gewerkt is aan het bevorderen van creatief denken en een onderzoekende houding is Wetenschap en Techniek. Kinderen worden uitgedaagd oplossingen te vinden voor technische problemen, waarbij het proces naar het antwoord centraal staat. De rol van de docent is de leerlingen bewust te maken van de opeenvolgende stappen bij het vinden van een oplossing. Dit onderwijs is volop in ontwikkeling, de effectiviteit is nog niet vastgesteld door middel van onderzoek.
Onderzoekers van het Kohnstamm instituut toont aan dat docenten hun leerlingen ruimte moeten geven om te experimenteren. Docenten kunnen opdrachten geven die niet per se leiden tot één goed antwoord, maar waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn, open vragen en denkvragen stellen die het voorstellingsvermogen van leerlingen vergroten, en leerlingen uitdagen om te reflecteren[11]. Het instituut presenteert ook enkele tips om creatief denken in de vakken te integreren en ook om het te beoordelen (minstens zo belangrijk)[12]. Deze tools helpen docenten bij het aanbrengen van meer focus op het proces van creatief vermogen in de lessen, leerlingen uit te dagen om meer vragen te stellen, en een link tussen de lessen en de praktijk te leggen
Onderzoek van de Radboud Docenten Academie laat zien dat voor duurzame creativiteitsontwikkeling in scholen meer nodig is dan het toevoegen van een aantal creatieve opdrachten aan het curriculum, en dat er een specifieke context gecreëerd moet worden[13]. Kenmerkend voor deze context is bijvoorbeeld dat leerlingen niet alleen vrij leren denken maar ook leren omgaan met begrenzing van de mogelijkheden. Een ander kenmerk is dat leraren hun leerlingen vooral richten op het plezier van een creatieve uitdaging en op het gezamenlijk ontdekken van wat creatieve kwaliteit (binnen een vak, uitdaging) is. Het gericht stimuleren van creativiteitsontwikkeling in het onderwijs vraagt in scholen onder meer om ruimte voor (spontane) kleinere en grotere experimenten, ontwerptijd en creatieve leraren.
Onderzoek van SLO[14] concludeert dat de vaardigheden weinig aan de orde komen in het curriculum in het funderend onderwijs. Om scholen en leraren te helpen dit aan de orde brengen, zijn volgens het onderzoek vier vormen van ondersteuning van belang:
Op de website van onderwijskennis.nl[15] is de themapagina ‘Welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling’ te vinden. Zij concluderen dat duurzame inzet op verschillende manieren en met verschillende strategieën de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden van jongeren bevordert, waarbij samenhang tussen diverse interventies belangrijk is:
[1] García, E. (2016). The Need to Address Non-cognitive Skills in the Education Policy Agenda. In M. SweKhine and S. Areepattamannil (Eds.), Non-cognitive Skills and Factors in Educational Attainment (pp. 31-64). Leiden, The Netherlands: Brill.
[2] Stubbe, H. E., Jetten, A. M., Paradies, G. L., & Veldhuis, G. J. (2015). Creatief vermogen: de ontwikkeling van een meetinstrument voor leerlingen op school. Soesterberg: TNO.
[3] Buisman, M., Van Loon-Dikkers, L., Boogaard, M., & Van Schooten, E. (2017). Stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken. Eerste resultaten van OECD Onderzoek. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
[4] Buisman, M., Van Loon-Dikkers, L., Boogaard, M., & Van Schooten, E. (2017). Stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken. Eerste resultaten van OECD Onderzoek. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
[5] Dignath, C., & Büttner, G. 2008. Components of fostering self regulated learning among students: a meta-analysis on intervention studies at primary and secondary school level. Metacognition and Learning, 3, 231–264.
[6] Stubbe, H. E., Jetten, A. M., Paradies, G. L., & Veldhuis, G. J. (2015). Creatief vermogen: de ontwikkeling van een meetinstrument voor leerlingen op school. Soesterberg: TNO.
[7]Thijs, A., Fisser, P., & Van der Hoeven, M. (2014). 21e eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs. Enschede: SLO.
[8]Thijs, A., Fisser, P., & Van der Hoeven, M. (2014). 21e eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs. Enschede: SLO.
[9] Stubbe, H. E., Jetten, A. M., Paradies, G. L., & Veldhuis, G. J. (2015). Creatief vermogen: de ontwikkeling van een meetinstrument voor leerlingen op school. Soesterberg: TNO.
[10] https://www.kennisrotonde.nl/sites/kennisrotonde/files/migrate/226-Aantwoord-Creatief-denken.pdf
[13] https://www.pedagogischestudien.nl/download?type=document&identifier=640299
[14] Thijs, A., Fisser, P., & Van der Hoeven, M. (2014). 21e eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs. Enschede: SLO.
[15] https://www.onderwijskennis.nl/themas/welbevinden-en-sociaal-emotionele-ontwikkeling