Trudie Schils, Lex Borghans, Raoul Haenbeukers en Suzanne Zuidema (Universiteit Maastricht) | 20 August 2020
Door de fysieke sluiting van de scholen in het voorjaar van 2020 zijn er zorgen ontstaan over het welbevinden van leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO). Samen met de Limburgse VO-scholen willen we hier, met behulp van de OnderwijsMonitor Limburg (OML) zicht op krijgen: is het welbevinden van leerlingen nu anders dan normaal, zijn er grote verschillen tussen groepen leerlingen en zo ja, voor welke groepen geldt dit dan? De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd in een reeks factsheets. Deze zijn te vinden op educatieveagendalimburg.nl
In dit derde deel presenteren we de resultaten binnen het thema thuisonderwijs van leerlingen in het derde leerjaar van het VO. Kregen de leerlingen van school duidelijke opdrachten om thuis aan te werken en was er vaak contact met leraren? Hadden leerlingen de beschikking over een eigen computer of tablet om op te werken?
We geven eerst een beschrijving van de opvallendste resultaten en verschillen tussen groepen. In de modellen die we daarvoor gebruiken houden we steeds rekening met studie, geslacht en opleiding ouders1. In de bijlages achteraan deze factsheet staan de regressieresultaten en bijbehorende steekproefomvang. De factsheet is hier als pdf te downloaden.
Organisatie thuisonderwijs
Beschikbaarheid computer voor thuisonderwijs
Studeeromgeving thuis en motivatie (pagina 8-9)
Er is de leerlingen gevraagd op een aantal stellingen antwoord te geven, over hoe het thuisonderwijs grofweg vorm werd gegeven. De figuren 1 t/m 5 laten de antwoorden op deze stellingen zien.
Figuur 1 laat zien dat het merendeel van de leerlingen aangeeft thuis lesmateriaal te hebben gekregen om aan te werken. De mate waarin dit door leerlingen als duidelijk werd ervaren wisselt. Ongeveer 40 procent is neutraal, een ruime andere 40 procent is het hier (helemaal) mee eens, en een kleine 20 procent is het er (helemaal) niet mee eens. De mate waarin de leerling aangeeft dat het schoolwerk door leraren werd nagekeken wisselt ook: 40 procent geeft aan van wel, en een kleine 20 procent geeft aan dat dit niet het geval is.
De figuur laat ook zien hoe vaak de leerlingen één op één contact hadden met de leraren. Een kleine helft geeft aan het hier (helemaal) niet mee eens te zijn, en een kleine 20 procent is het er (helemaal) mee eens. Als we in figuur 2 kijken naar het gemiddeld aantal dagen in de dat de leerling contact had met de leraar, zien we dat wel bijna 60 procent van de leerlingen elke dag in de week contact had met leraren. Dit gaat dan ook om klassikaal contact.
Figuur 3 laat verschillen tussen leerlingen naar studie zien in de organisatie van het thuisonderwijs (regressietabel).
We zien dat:
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 4 laat verschillen naar geslacht zien. Meisjes geven vaker aan lesmateriaal van school te hebben gekregen en zeggen dat hun werk minder vaak door leraren werd nagekeken.
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 5 laat verschillen tussen leerlingen naar studie zien in het contact met leraren (regressietabel).
We zien dat:
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Figuur 6 toont enkele verschillen naar geslacht. Meisjes geven vaker aan dat ze minder vaak één op één contact hadden met leraren, maar zagen leraren gemiddeld meer dagen per week in vergelijking met jongens.
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Tabel 1 laat zien dat nagenoeg alle leerlingen aangeven dat ze bijna altijd een computer, laptop of tablet nodig hadden voor het thuisleren, waarbij leerlingen op het vmbo gl/tl iets afwijken in hun antwoord. Het merendeel van de leerlingen geeft aan dat ze al een computer hadden die ze konden gebruiken. Ook zien we dat, met uitzondering van leerlingen op het vmbo bl/kl, er een computer van ouders is gekregen als er nog geen computer was. Leerlingen op het vmbo bl/kl geven vaker aan een computer van de school te hebben ontvangen om thuis op te werken. Deze verschillen zien we ook terug in het regressiemodel waarbij we rekening houden met geslacht en opleiding ouders (regressietabel).
Figuur 7 laat verschillen in de beschikbaarheid van een computer zien naar het opleidingsniveau van de ouders (regressietabel in bijlage 2). Leerlingen met hoogopgeleide ouders kregen vaker een computer van hun ouders. Leerlingen met laagopgeleide ouders kregen vaker een computer van school of anderen4
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Aan leerlingen zijn ook enkele stellingen voorgelegd over of ze thuis rustig konden werken. Figuur 8 laat zien dat ruim 80 procent een eigen plekje had om thuis te werken, en ongeveer 5 procent had dit niet. Iets minder dan de helft van de leerlingen geeft aan dat ze snel afgeleid waren tijdens het thuisleren, een kwart geeft aan daar geen last van te hebben. Ongeveer 15 procent van de leerlingen geeft aan dat er thuis veel lawaai was, maar ruim 60 procent had daar geen last van.
Verschillen naar geslacht
Figuur 9 laat verschillen in studeeromgeving zien tussen jongens en meisjes (regressietabel). Meisjes geven aan iets minder vaak een eigen plekje te hebben thuis om te werken. Dit is maar net significant. Verder zijn er geen verschillen naar geslacht in de thuisomgeving.
Verschillen naar studie
Figuur 10 laat verschillen in studeeromgeving zien naar studie (regressietabel). Leerlingen op het vmbo bl/kl hebben het minst vaak een eigen plekje thuis om te werken. Vwo-ers waren minder snel afgeleid en hadden een rustigere thuisomgeving5.
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
Verschillen naar opleiding ouders
Figuur 11 laat verschillen in studeeromgeving zien naar opleidingsniveau van de ouders (regressietabel). Leerlingen met hoogopgeleide ouders geven vaker aan een eigen plekje te hebben om aan schoolopdrachten te werken. Ze zijn minder vaak afgeleid en het is rustiger in huis.
Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.
1In een aparte factsheet, nadat meer leerlingen in september/oktober de vragenlijst hebben ingevuld, gaan we ook kijken naar regionale verschillen. Nu worden groepen naar regio, studie en mogelijke andere achtergrondkenmerken van leerlingen te klein om betrouwbare uitspraken te doen.
2Op basis van een landelijke steekproef onder ouders van 613 VO-leerlingen, laat Bol (2020) zien dat ouders van vwo-ers vaker aangeven dat leraren het werk nakijken in vergelijking met vmbo-ers. Antwoorden van leerlingen en ouders kunnen afwijken en in de komende maanden zullen we nog naar andere datasets kijken om hier meer inzicht in te krijgen.
4Dit is vergelijkbaar met de resultaten in de studies van Bol (2020) en Bol ea (2020) die laten zien dat gezinnen die in armoede leven hun kinderen niet van een computer kunnen voorzien.
5Bol ea (2020) laten ook zien dat ouders met kinderen op het vmbo en vwo scholing even belangrijk vinden, maar dat ouders met kinderen op het vwo thuis betere condities hebben waarin hun kinderen aan school kunnen werken.
Dit onderzoek is uitgevoerd door Trudie Schils, Lex Borghans, Raoul Haenbeukers en Suzanne Zuidema. Voor informatie kunt u terecht bij Trudie Schils: t.schils@maastrichtuniversity.nl.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data uit de OnderwijsMonitor Limburg. Deze is onderdeel van de Educatieve Agenda Limburg, een samenwerking tussen Universiteit Maastricht, Open Universiteit, Zuyd Hogeschool, Fontys Hogeschool, de Limburgse mbo-instellingen, schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs, en de Provincie Limburg.
Elke twee jaar verzamelen we voor de OnderwijsMonitor Limburg gegevens over Limburgse leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Dit jaar was dat anders dan anders en door de inzet van scholen én leerlingen zijn we in staat geweest om aanvullende informatie op te halen over de sociaal-emotionele gesteldheid van leerlingen ten tijde van corona. Wij willen hierbij alle deelnemende scholen, leerlingen en hun ouders daarvoor bedanken. Op deze manier krijgen we inzicht in wat er nodig is om de juiste ondersteuning op te zetten in de komende maanden.
Eerdere factsheets in deze reeks:
Deel 1 – Inleiding
Deel 2 – Sociale contacten
© Augustus 2020. Universiteit Maastricht, School of Business and Economics, Department of Macro International and Labour Economics (MILE). Niets uit deze uitgave mag op enige manier worden verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.