Limburgse middelbare scholieren in tijden van Corona - deel 4

Trudie Schils, Lex Borghans, Raoul Haenbeukers en Suzanne Zuidema (Universiteit Maastricht) | 21 August 2020


Deel 4 - Thuisonderwijs: ondersteuning en motivatie 

 

Vooraf

Door de fysieke sluiting van de scholen in het voorjaar van 2020 zijn er zorgen ontstaan over het welbevinden van leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO). Samen met de Limburgse VO-scholen willen we hier, met behulp van de OnderwijsMonitor Limburg (OML) zicht op krijgen: is het welbevinden van leerlingen nu anders dan normaal, zijn er grote verschillen tussen groepen leerlingen en zo ja, voor welke groepen geldt dit dan? De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd in een reeks factsheets. Deze zijn te vinden op educatieveagendalimburg.nl

In dit vierde deel presenteren we de resultaten binnen het thema thuisonderwijs van leerlingen in het derde leerjaar van het VO. Waar we in deel 3 keken naar de faciliteiten die de leerling hadden vanuit school of thuis, kijken we in dit deel meer naar de leerling zelf. Werden leerlingen thuis ondersteund door hun ouders bij het thuisleren? Hoe gemotiveerd waren ze tijdens het thuisleren?

We geven eerst een beschrijving van de opvallendste resultaten en verschillen tussen groepen. In de modellen die we daarvoor gebruiken houden we steeds rekening met studie, geslacht en opleiding ouders1. In de bijlages achteraan deze factsheet staan de regressieresultaten en bijbehorende steekproefomvang. De factsheet is hier als pdf te downloaden.

 

Resultaten “Thuisonderwijs: ondersteuning en motivatie” in het kort
 

Ondersteuning door ouders

  • De meeste leerlingen geven aan niet vaak de hulp van hun ouders nodig te hebben gehad bij het thuisleren (meisjes en leerlingen op het vmbo bl/kl (met name met hoogopgeleide ouders) gaven dit vaker aan). Iets minder dan de helft vond dat ouders voldoende tijd hadden om te helpen.
  • De helft van de leerlingen vond dat hun ouders hen goed konden helpen als ze iets niet begrepen, en de stof voor wiskunde en talen goed begrepen (voor talen meer dan voor wiskunde). Leerlingen met laagopgeleide ouders geven dit minder vaak aan. Havisten en vwo-ers geven minder vaak aan dat hun ouders de stof voor de talen begrepen.
  • Het merendeel van de ouders en de leerlingen werd niet vaak boos bij de hulp tijdens het thuisleren. Als dat wel het geval is, werden de leerlingen zelf vaker boos dan de ouders. Meisjes geven iets minder vaak aan dat hun ouders boos werden op hen tijdens de hulp bij het thuisleren, leerlingen op het vmbo-bl/kl vaker. Vwo-ers geven minder vaak aan dat ze boos werden op hun ouders tijdens de hulp bij het thuisleren.

Motivatie leerling

  • Ruim de helft van de leerlingen geeft aan het niet leuk te hebben gevonden om te werken aan de schoolopdrachten en vaak ook geen zin te hebben gehad (vooral leerlingen op het vmbo-bl/kl). Meisjes, havisten, vwo-ers vonden het thuisleren het leukst en hadden het vaakst zin. Meer dan de helft van de leerlingen geeft aan het wel belangrijk te vinden dat ze hun best bleven doen ondanks de schoolsluiting (meisjes, havisten, vwo-ers geven dit vaker aan).
  • Eenvijfde van de leerlingen noemt bij leuke dingen die niet doorgingen tijdens de schoolsluiting typisch schoolse activiteiten zoals vakken (jongens en vmbo-ers noemen dit vaker). Een derde noemt buitenschoolse activiteiten zoals de schoolreis (meisjes, havisten en vwo-ers noemen dit vaker). Een kwart noemt dingen die met gezelligheid op school te maken hebben (havisten en vwo-ers noemen dit vaker).
  • Ruim eenvijfde van de de leerlingen gaf concrete vakken of iets gerelateerd aan lessen” als niet-leuke dingen die doorgingen tijdens de schoolsluiting (jongens en vmbo-ers noemden dit vaker). Bijna tweederde gaf vakgerelateerde zaken als antwoord, waaronder huiswerk, toetsen of opdrachten (meisjes, havisten en vwo-ers noemden dit vaker).
 
Ondersteuning thuis door ouders

 Aan leerlingen zijn enkele stellingen voorgelegd over de ondersteuning die ze thuis van hun ouders kregen bij het thuisleren. Figuur 1 laat zien dat zo’n 70 procent van de leerlingen aangeeft niet vaak de hulp van hun ouders nodig te hebben3. De figuur laat ook zien dat ruim 40 procent van de leerlingen vond dat ouders wel voldoende tijd hadden om te helpen, hen ook konden helpen als ze iets niet begrepen en goed konden uitleggen2. Ongeveer eenvijfde van de leerlingen was het (helemaal) niet eens met deze stellingen.

 

Figuur 1. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (a)

 

Figuur 2 laat zien dat ongeveer 30 procent van de leerlingen vind dat de ouders hun schoolwerk voor wiskunde goed begrepen, en een even groot deel vond dat (helemaal) niet. Bij schoolwerk voor de talen zijn de leerlingen positiever over of hun ouders het begrepen: 40 is het daar (helemaal) mee eens en minder dan 20 procent is het er (helemaal) mee oneens. De figuur laat ook zien dat het merendeel van de ouders en de leerlingen niet vaak boos werden bij de hulp tijdens het thuisleren. Nu vonden de leerlingen ook niet dat ze vaak hulp nodig hadden, zagen we al. Wel werden de leerlingen zelf iets vaker boos dan de ouders.

Figuur 2. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (b)

 

Verschillen naar studie 

Figuren 3 en 4 laten verschillen in de ondersteuning door ouders naar studie zien (regressietabel).

Figuur 3 laat zien dat de mate waarin de leerling de hulp van zijn ouders nodig had bij het schoolwerk afneemt met studie: vwo-ers geven vaker aan de hulp niet nodig te hebben en leerlingen op het vmbo bl/kl het vaakst. Op de stellingen of de ouders voldoende tijd hadden om te helpen, konden helpen en of ze goed konden uitleggen, zien we geen verschillen naar studie.

Figuur 3. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (a), naar studie

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

Figuur 4 laat zien dat vwo-ers vaker aangeven dat hun ouders de stof voor wiskunde begrijpen. Havisten en vwo-ers geven minder vaak aan dat hun ouders de stof voor de talen begrepen. Vwo-ers geven aan het minst vaak boos te worden en vmbo-ers geven het vaakst aan dat hun ouders boos werden tijdens het helpen bij het schoolwerk.

Figuur 4. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (b), naar studie

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

Verschillen naar geslacht

Bijlage 1 laat ook enkele verschillen naar geslacht zien. Meisjes geven vaker aan hulp nodig te hebben gehad van hun ouders. Ze geven minder vaak aan dat hun ouders boos werden op hen tijdens de ondersteuning bij het thuisleren3.

Verschillen naar opleidingsniveau ouders

Figuren 5 en 6 laten de verschillen in de ondersteuning door ouders naar opleidingsniveau van de ouders zien (regressietabel).

Figuur 5 laat zien dat leerlingen met hoogopgeleide ouders vaker aangeven de hulp van hun ouders nodig hadden. Dit blijkt volledig verklaard te worden door leerlingen met hoogopgeleide ouders die op het vmbo bl/kl zitten. Leerlingen van laagopgeleide ouders zijn het minder eens met de stelling dat hun ouders goed konden helpen en uitleggen. We zien dit oplopen met het opleidingsniveau van de ouder4.

Figuur 5. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (a), naar opleidingsniveau ouders

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

Figuur 6 laat eenzelfde beeld zien voor of de ouders de stof voor wiskunde en taal begrepen: dit is het laagst voor leerlingen met laagopgeleide ouders en neemt toe met het opleidingsniveau van de ouders*. Het verschil is het grootst voor wiskunde. In de mate waarin ouders of leerlingen boos worden tijdens hulp bij het thuisleren zien we geen verschil naar opleidingsniveau ouders.

Figuur 6. Ondersteuning ouders bij het thuisleren (b), naar opleidingsniveau ouders

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

 
Studeeromgeving en motivatie leerling

Aan leerlingen zijn ook enkele stellingen voorgelegd over hoe gemotiveerd ze waren voor het thuisleren.

Figuur 7 geeft de resultaten voor de motivatie van de leerling tijdens het thuisleren. Ruim 40 procent van de leerlingen geeft aan het niet leuk te vinden en vaak ook geen zin te hebben in het thuisleren. Eenvijfde van de leerlingen vond het wel leuk om thuis aan opdrachten te werken en had daar ook zin in. Toch geven de meeste leerlingen, ruim 60 procent, wel aan dat ze het belangrijk vonden om hun best te blijven doen, ondanks de schoolsluiting.

Figuur 7. Motivatie voor thuisleren

 

Verschillen naar geslacht

Figuur 8 laat verschillen zien tussen jongens en meisjes (regressietabel).

Meisjes geven aan dat ze het leuker vonden aan de opdrachten te werken en gemotiveerder waren om thuis te leren5. Jongens geven vaker aan dat ze vinden dat ze minder hun best mochten doen omdat ze thuis waren, en vonden het ook minder belangrijk dat ze genoeg voor school bleven doen.

Figuur 8. Motivatie thuisleren, naar geslacht

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

Verschillen naar studie

Figuur 9 laat verschillen zien naar studie (regressietabel).

Leerlingen op het vmbo bl/kl vonden het werken aan opdrachten het minst leuk, havisten en vwo-ers vonden dit het meest leuk. Er zijn echter geen verschillen op de stelling of de leerling zin had om aan de opdrachten te werken. Leerlingen in alle studies vonden dat ze hun net zo goed hun best moesten doen ondanks de schoolsluiting. Vmbo-ers vonden het minder belangrijk dat ze genoeg deden thuis6.

Figuur 9. Motivatie thuisleren, naar studie

Leeswijzer: De diamanten tonen de gemiddelden per groep. De lijnen met eindmarkering tonen de 95%-betrouw-baarheidsintervallen rondom de gemiddelden. Als deze tussen groepen niet overlappen is het verschil significant. In de modellen achter deze plaatjes worden steeds studie geslacht en opleiding ouders meegenomen als verklarende variabelen.

 
Wat ging er door tijdens de schoolsluiting?

Vaak vinden leerlingen sommige dingen van school leuk, en andere dingen minder leuk. Dit verschilt tussen leerlingen. We hebben de leerlingen twee stellingen voorgelegd om inzicht te krijgen in hoeverre ze vonden dat juist de leuke of de minder leuke dingen doorgingen tijdens de schoolsluiting. Figuur 10 laat zien dat de leerlingen vonden dat de dingen die minder leuk waren juist doorgingen tijdens de schoolsluiting en de leuke dingen niet. ​​​​

Figuur 10. Gingen de leuke of minder leuke dingen door tijdens de schoolsluiting?

 

Figuur 11 laat in een woordenwolk zien welke leuke dingen de leerlingen noemen die niet doorgingen tijdens de schoolsluiting. Zo´n 23 procent van de leerlingen zegt “niks”, omdat ze niks leuk vinden op school. Ruim 20 procent noemt typisch schoolse waaronder vakken (donkerblauwe woorden), 33 procent extra dingen op school zoals de schoolreis (lichtblauwe woorden) en 24 procent dingen die met gezelligheid op school te maken hebben (groene woorden).

Jongens noemen vaker ‘niks’ of schoolse dingen (kans dat jongens dit noemen is 0.23 en voor meisjes 0.18). Meisjes noemen vaker buitenschoolse activiteiten (kans dat meisjes dit noemen is 0.41 t.o.v. 0.26 voor jongens). Vmbo-ers noemen vaker schoolse activiteiten (kans van 0.26 t.o.v. 0.18 voor havo/vwo). Havisten en vwo-ers noemen vaker buitenschoolse activiteiten (kans van 0.36 t.o.v. 0.30) of gezelligheids-aspecten (kans van 0.25 t.o.v. 0.19).

Figuur 11. Leuke dingen die niet doorgingen tijdens de schoolsluiting

 

Figuur 12 laat in een woordenwolk zien welke niet-leuke dingen de leerlingen ze noemden die wel doorgingen tijdens de schoolsluiting. Zo’n 6 procent van de leerlingen antwoorde “niks” (gele woorden), 23 procent gaf concrete vakken of iets gerelateerd aan lessen” als antwoord (donkerblauwe woorden), 64 procent gaf vakgerelateerde zaken als antwoord, waaronder huiswerk, toetsen of opdrachten (bruinrode woorden) en 7 procent gaf andere dingen aan, zoals leraren, vroeg opstaan, uitleg of “alles” (oranje woorden).

Jongens noemen vaker concrete vakken (een kans dat ze dit antwoord geven van 0.26 t.o.v. 0.18 voor meisjes). Meisjes noemen vaker vakgerelateerde dingen (een kans van 0.70 t.o.v. 0.59). Vmbo-ers noemen vaker concrete vakken (een kans van 0.27 t.o.v. 0.20) en havisten/vwo-ers vaker vaker vakgerelateerde dingen (een kans van 0.69 t.o.v. 0.58).

Figuur 12. Niet-leuke dingen die doorgingen tijdens de schoolsluiting

 

Deze verschillen laten zien dat leerlingen verschillende dingen van school leuk vinden of misten tijdens de schoolsluiting. Voor deze factsheet hebben we een snelle analyse gedaan, maar de komende tijd zullen we dit verder uitdiepen.

          

Noten 

1In een aparte factsheet, nadat meer leerlingen in september/oktober de vragenlijst hebben ingevuld, gaan we ook kijken naar regionale verschillen. Nu worden groepen naar regio, studie en mogelijke andere achtergrondkenmerken van leerlingen te klein om betrouwbare uitspraken te doen.

2Dit is vergelijkbaar met de resultaten in de studie van Bol (2020). Ruim de helft van de ouders gaf aan hun kind niet vaak te helpen met het schoolwerk, maar zich wel in staat te achten te helpen.

3Dit is vergelijkbaar met de resultaten in de studie van Bol ea (2020). Zij laten zien dat ouders aangeven dat er met hun dochters meer contact is dan met hun zonen.

4Dit is vergelijkbaar met de resultaten in de studie van Bol (2020). Hij laat ook zien dat er een fors verschil is in de mate van ondersteuning tussen laagopgeleide en hoogopgeleide ouders, maar ook in de mate waarin ze zich daartoe capabel achten. Bol ea (2020) laten zien dat met name laagopgeleide ouders met kinderen op het vwo zich minder goed in staat voelen om hun kinderen te ondersteunen.

5Dit sluit aan bij algemeen onderzoek dat laat zien dat schoolmotivatie hoger is onder meisjes in die leeftijdsgroep. Bol ea (2020) laten ook zien dat meisjes meer uren thuisleren dan jongens.

6Bol ea (2020) laten ook zien dat ouders met kinderen op het vmbo en vwo scholing even belangrijk vinden, maar dat ouders met kinderen op het vwo thuis betere condities hebben waarin hun kinderen aan school kunnen werken.

 

Literatuurverwijzingen
  • Bol, Thijs (2020). Inequality in homeschooling during the Corona crisis in the Netherlands. First results from the LISS Panel. Working paper Amsterdam University, april 2020 (osf.io/preprints/socarxiv/hf32q).
  • Bol, Thijs, Barbara Belfi en Lex Borghans (2020). Thuisonderwijs tijdens de Corona crisis. Juni 2020.

 

Colofon

Dit onderzoek is uitgevoerd door Trudie Schils, Lex Borghans, Raoul Haenbeukers en Suzanne Zuidema. Voor informatie kunt u terecht bij Trudie Schils: t.schils@maastrichtuniversity.nl.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data uit de OnderwijsMonitor Limburg. Deze is onderdeel van de Educatieve Agenda Limburg, een samenwerking tussen Universiteit Maastricht, Open Universiteit, Zuyd Hogeschool, Fontys Hogeschool, de Limburgse mbo-instellingen, schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs, en de Provincie Limburg.

Elke twee jaar verzamelen we voor de OnderwijsMonitor Limburg gegevens over Limburgse leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Dit jaar was dat anders dan anders en door de inzet van scholen én leerlingen zijn we in staat geweest om aanvullende informatie op te halen over de sociaal-emotionele gesteldheid van leerlingen ten tijde van corona. Wij willen hierbij alle deelnemende scholen, leerlingen en hun ouders daarvoor bedanken. Op deze manier krijgen we inzicht in wat er nodig is om de juiste ondersteuning op te zetten in de komende maanden.

 

Eerdere factsheets in deze reeks:

Deel 1 – Inleiding

Deel 2 – Sociale contacten

Deel 3 – Thuisonderwijs: faciliteiten school en thuis

 

Augustus 2020. Universiteit Maastricht, School of Business and Economics, Department of Macro International and Labour Economics (MILE). Niets uit deze uitgave mag op enige manier worden verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.

delen:  
Loading Conversation