Opstroom in Limburg

Ron Diris (Universiteit Maastricht) | 02 July 2019

Hoewel het ontvangen van het schooladvies een bepalend moment is in de schoolcarrière van leerlingen, is het geen definitief oordeel. Veel leerlingen komen uiteindelijk op andere leerniveaus uit dan wat ze oorspronkelijk is geadviseerd. De beleidsdiscussie is vaak gefocust op afstroom: leerlingen waarbij het later gevolgde leerniveau lager is dan het schooladvies uit groep 8. In een aantal eerdere artikelen hebben we deze afstroom vanuit verschillende hoeken bekeken [link]. Relatief minder aandacht wordt besteed aan de omgekeerde variant, de zogenaamde ‘opstroom’. Hiervan is sprake wanneer leerlingen op het VO minstens één niveau boven hun advies zitten. In dit artikel presenteren we, op basis van de gegevens van de OnderwijsMonitor Limburg (OML), concrete cijfers over opstroom, hoe deze verschillen afhankelijk van bepaalde kenmerken en wat verklarende factoren zijn.
 
Highlights
-          Opstroom komt maar iets minder vaak voor dan afstroom in de onderbouw van het VO, en neemt licht toe in de laatste jaren
-          Meisjes en leerlingen met hoogopgeleide ouders stromen vaker op. Deze verschillen zijn vrij consistent over de deelregio’s in Limburg.
-          Opstroom is minder goed te verklaren op basis van achtergrondkenmerken, regiokenmerken of schoolkenmerken dan afstroom. Aan de andere kant is er een sterkere samenhang met persoonlijkheidskenmerken dan bij afstroom.
 
Cijfers over opstroom
We definiëren in dit artikel twee soorten opstroom: havo-opstroom en vwo-opstroom. Havo-opstroom refereert naar leerlingen die een schooladvies hebben op het niveau van vmbo-gt en in VO3 op het havo zitten. Vwo-opstroom refereert naar leerlingen die een havo-schooladvies ontvingen in groep 8 en in VO3 op het vwo zitten. Net als bij afstroom in de eerdere artikelen drukken we deze opstroom hier uit als het aantal opgestroomde leerlingen als deel van het totaal aantal leerlingen met een dergelijk advies.
Vergeleken met afstroom is de aandacht voor opstroom in beleidsdiscussies relatief beperkt. Het is ook niet eenduidig of opstroom als positief of als negatief moet worden gezien. Aan de ene kant is het positief als leerlingen doorstromen naar hogere leerniveaus. Aan de andere kant zou het kunnen betekenen dat de leerling eerder onderwijs heeft gevolgd op een niveau dat ‘te laag’ was voor hem of haar, en er beter bij gebaat was om meteen op een hoger niveau in te stromen. Een andere ‘kost’ van opstroom kan zijn dat een leerling wederom in een nieuwe groep van klasgenoten moet integreren. Tegelijkertijd is het ook lastig om te interpreteren wat het betekent als een bepaalde school veel of weinig opstroom heeft. Voor een PO-school kan het een teken zijn dat ze leerlingen overdragen die goed de overgang naar VO kunnen verteren, of dat ze te voorzichtig zijn in de advisering. Voor een VO school lijkt het vooral een positieve indicator, al zal op een later punt bekeken moeten worden of de opgestroomde leerlingen ook daadwerkelijk op dat niveau blijven hangen.[1] Dat neemt niet weg dat het op regionaal niveau interessant is om te bekijken binnen welke groepen opstroom vooral voorkomt, en welke kenmerken sterke voorspellers ervoor zijn.
 
Hoewel het onderwerp minder aandacht krijgt dan afstroom, is het aandeel leerlingen dat opstroomt zeker niet te verwaarlozen. Waar de gemiddelde afstroom van respectievelijk vwo en havo 14% en 20% bedraagt, is de opstroom van leerlingen vanaf een havo of vanaf een vmbo-gt advies gelijk aan 19% en 11%. Hierbij moet wel aangetekend worden dat dit de cijfers zijn gemeten in VO3. Opstroom komt vooral veel voor in de overgang van VO1 naar VO2, en is vrijwel afwezig na VO3 (tenzij de opleiding al is afgerond en leerlingen stapelen naar een hoger leerniveau). Afstroom is meer gelijkmatig verdeeld over de leerjaren in de onderbouw, en komt ook nog voor na VO3. Afstroom komt daardoor binnen het VO als geheel nog steeds duidelijk vaker voor dan opstroom, maar dit neemt niet weg dat een aanzienlijk deel van de leerlingen hoger terecht komt dan hun advies.
Trends in opstroom en cijfers naar geslacht
We kijken allereerst naar hoe opstroom zich heeft ontwikkeld over de periode 2012-2018. Figuur 1 toont dit voor zowel havo-opstroom als vwo-opstroom, voor jongens en meisjes apart. De figuur laat zien dat de opstroom van vmbo-gt-advies naar havo aan het stijgen is in de laatste vier jaar, terwijl de opstroom richting vwo redelijk stabiel is. Waar we eerder zagen dat afstroom consequent lager is voor meisjes dan voor jongens, zien we hier dat opstroom steeds hoger is voor meisjes. In beide perspectieven doen meisjes het dus beter, als we vergelijken me het ontvangen schooladvies. Dit verschil naar geslacht in opstroom is constant door de jaren heen, voor beide types van opstroom. Bij afstroom zagen we nog een toename in dit verschil in de laatste 4 jaar, maar dat speelt dus niet bij opstroom. Een ander verschil met afstroom is dat daar de verschillen naar geslacht geconcentreerd waren in bepaalde regio’s. Voor opstroom zien we echter een duidelijk hogere opstroom voor meisjes in alle regio’s.
 

[1] Voor een VO school kan een hoog opstroomcijfer natuurlijk ook betekenen dat ze PO scholen in de buurt hebben die voorzichtig adviseren.


Opstroom en achtergrond

Hoe hangt de kans op opstroom samen met achtergrondkenmerken van de leerling? Net als met afstroom zien we bij opstroom een sterke relatie met het opleidingsniveau van de ouders. Relatief gezien is de samenhang wel iets minder sterk dan bij afstroom. Daar lagen de risico’s voor kinderen met hoogopgeleide ouders twee keer zo laag als voor de overige leerlingen. Bij opstroom zijn deze cijfers gelijk aan 15% en 24% voor vwo-opstroom en 11% en 17% voor havo-opstroom, voor respectievelijk kinderen van ouders zonder hoger onderwijs diploma en kinderen van ouders met een hoger onderwijs diploma. Deze verschillen zijn zeer consistent als we opsplitsen naar regio of naar geslacht. Er zijn dus geen regio’s waar deze ‘ongelijkheid’ minder sterk is. Verschillen in opstroom naar geboorteregio van de ouders zijn geheel afwezig.

Andere verklaringen voor opstroom

In het algemeen geldt dat het moeilijker is om verklaringen voor opstroom te vinden dan verklaringen voor afstroom. Zoals gezegd is, naast geslacht, de opleiding van de ouders belangrijk maar deze indicator verklaart minder dan bij afstroom. Ook de regio-verschillen zijn minder eenduidig. Regio’s die hogere vwo-opstroom hebben, hebben weer relatief lagere havo-opstroom en vice versa. Hiermee samenhangend vinden we ook dat opstroom minder sterk verschilt tussen scholen dan afstroom. Er zijn dus niet veel scholen die consistent hogere of lagere opstroom hebben.

Wel blijkt dat persoonlijkheidskenmerken gemeten in groep 8 sterk voorspellende waarde hebben voor opstroom, en meer dan voor afstroom. Vooral de persoonlijkheidsfactoren zorgvuldigheid en prestatiegerichtheid hangen sterk samen met een hogere kans op opstroom. Het feit dat dit soort kenmerken in toetsen (zoals de Centrale Eindtoets PO) minder sterk naar voren komen dan in ander schoolwerk kan een verklaring zijn voor het feit dat leerlingen met deze kenmerken relatief laag instromen op het VO, maar toch snel hogere leerniveaus weten te bereiken.

delen:  
Loading Conversation