Sociaal-emotionele vaardigheden en voortijdig schoolverlaten

Ron Diris en Trudie Schils (Universiteit Maastricht) | 29 January 2020


In dit artikel analyseren we de relatie tussen sociaal-emotionele vaardigheden en voortijdig schoolverlaten (VSV). In eerdere analyses hebben we bekeken hoe deze vaardigheden zich ontwikkelen door de jaren heen, hoe ze samenhangen met geslacht en sociaal-economische achtergrond, en hoe ze relateren aan afstroom. Deze bijdragen zijn hier te vinden.

Hoewel het aantal VSV’ers in de laatste 15 jaar sterk is teruggedrongen, zijn de huidige VSV-cijfers erg hoog in de regio Zuid-Limburg in vergelijking met de rest van Nederland. Bovendien is er in de laatste jaren geen afname meer zichtbaar in Zuid-Limburg. Figuur 1 laat de VSV-percentages zien voor alle 39 RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt)-regio’s in Nederland, voor het jaar 2017/2018. Slechts vijf RMC-regio’s hebben een hoger aandeel VSV’ers dan Zuid-Limburg. Het aandeel VSV’ers ligt ook duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde (2.26% tegenover 1.91%). De RMC-regio Noord-Limburg (waar ook Midden-Limburg onder valt) zit wel onder het landelijke gemiddelde. Verdere analyse laat zien dat het hogere aandeel laagopgeleiden in Zuid-Limburg maar een klein deel verklaart van het hoge VSV-cijfer van de regio.

 

Het verder terugdringen van VSV staat daarom hoog op de politieke agenda in Zuid-Limburg. De Universiteit Maastricht heeft naar aanleiding daarvan een rapport geschreven in 2017 waarin een uitgebreide analyse is gemaakt van de kenmerken van VSV’ers in vergelijking met niet-VSV’ers. Deze analyse kijkt zowel naar de cognitieve als de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen, en neemt ook verschillende aspecten van de thuissituatie mee. In dit artikel komen de belangrijkste conclusies uit dat rapport op het gebied van sociaal-emotionele vaardigheden aan bod, aangevuld met analyses die inzoomen op de rol van het zelfbeeld van leerlingen.

Wanneer in dit artikel gesproken wordt over VSV’ers of VSV-percentages dan volgen we de landelijke definities: VSV’ers zijn leerlingen tussen 12 en 23 jaar die het onderwijs verlaten zonder starterskwalificatie (minimaal mbo-niveau 2). VSV-percentages (zoals in Figuur 1) kijken naar het aandeel nieuwe VSV’ers in de totale leerlingpopulatie in VO en MBO in de leeftijdsgroep 12-23, voor een specifiek jaar.

Data

Voor het VSV-onderzoek zijn leerlingen die gevolgd zijn in de OnderwijsMonitor Limburg (OML) gekoppeld aan administratieve gegevens van de VSV-bureaus in Zuid-Limburg. De administratieve gegevens registreren elk geval van VSV voor de periode 2011-2016, d.w.z. leerlingen die in deze periode voortijdig het vo of mbo hebben verlaten. Voor leerlingen die uiteindelijk uitvallen kunnen we dus terugkijken naar eerdere gegevens uit het PO en VO om een beeld te krijgen van hun eerdere ontwikkeling en hen te vergelijken met leerlingen uit hun cohort die niet voortijdig school hebben verlaten. In deze gekoppelde data vinden we uiteindelijk 868 VSV’ers terug waarvan we vanuit de OML al eerder gegevens hadden uit PO en VO . Deze worden vergeleken met leerlingen uit dezelfde cohorten die niet als VSV’er zijn geregistreerd in dezelfde periode.  

Cognitieve vaardigheden

De focus van deze bijdrage ligt op de relatie tussen VSV en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Voor een vergelijkend perspectief kijken we eerst kort naar de cognitieve ontwikkeling van VSV-leerlingen. Figuur 2 vat deze samen. De figuur laat toetsresultaten zien voor groep 8 (taal en rekenscores uit de Cito Eindtoets en een OML-toets voor IQ) en VO3 (OML-toetsen voor IQ, taal en wiskunde). In de figuur (en ook in volgende figuren) vergelijken we VSV-leerlingen steeds met niet-VSV’ers die hetzelfde onderwijsniveau volgen in VO3.

Noot: de balken laten het verschil zien (in standaarddeviaties van de score) tussen VSV’ers en niet-VSV’ers, gecorrigeerd voor het onderwijsniveau in VO3. Balken boven de 0 geven dus aan dat de score hoger is voor VSV’ers, balken onder de 0 dat de score lager is voor VSV’ers. Dit geldt ook voor alle volgende figuren.

Uit Figuur 2 blijkt dat VSV’ers cognitief prima presteren in groep 8, waarin ze hogere scores hebben behaald op de Eindtoets dan hun klasgenoten in VO3 die later niet zijn uitgevallen (gemiddeld ongeveer een vol punt hoger op de eindscore). Vooral voor rekenen zijn de scores zeer goed. We zien wel dat deze cognitieve prestaties verslechteren richting VO3. Ze scoren daar vrijwel gelijk op wiskunde en slechter op taal. De IQ-scores zijn zowel in groep 8 als in VO3 zeer vergelijkbaar tussen VSV’ers en niet–VSV’ers (binnen hetzelfde VO3-niveau).

Sociaal-emotionele ontwikkeling

Het lijkt er dus op dat VSV-leerlingen qua cognitief vermogen niet onderdoen voor hun klasgenoten. Zijn er andere delen van hun ontwikkeling waarvan we in PO en VO wel al kunnen signaleren dat er bepaalde achterstanden ontstaan? We bekijken daarvoor verschillende aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. We analyseren eerst het verband met de Big Five persoonlijkheidskenmerken (hier verder uitgelegd). Een vergelijking van deze kenmerken tussen VSV’ers en niet-VSV’ers is te zien in Figuur 3, zowel voor groep 8 (links) als in VO3 (rechts).

 

 ​​​​​

In groep 8 scoren VSV’ers relatief goed op Openheid, vergelijkbaar op Extraversie, en lager op Zorgvuldigheid, Meegaandheid en Emotionele Stabiliteit. Richting VO3 blijven Extraversie en Meegaandheid op een vergelijkbaar niveau, verslechteren Openheid en Zorgvuldigheid en verbetert de Emotionele Stabiliteit. Met name de verdere verzwakking van Zorgvuldigheid is sterk. Zorgvuldigheid is van alle Big Five factoren degene die in internationaal onderzoek vrijwel consistent als sterkste voorspeller geldt voor schoolprestaties en behaalde diploma’s (Kautz et al., 2014). Het is dus waarschijnlijk dat de lage score van VSV’ers op dit kenmerk een belangrijke factor is richting hun voortijdige uitval.

Figuur 3 bevestigt de bevinding uit Figuur 2 dat VSV’ers achteropraken in hun ontwikkeling tussen groep 8 en VO3, al is het beeld hier in groep 8 al minder gunstig dan voor de cognitieve indicatoren, en is de achterstand in VO3 ook meer duidelijk. Het is opvallend dat niet-VSV’ers in VO3 hoger scoren op Emotionele Stabiliteit. De relatie tussen Emotionele Stabiliteit en algehele schoolprestaties is complex. Hoewel er over het algemeen een positieve relatie geldt, zien we bij zeer goed presterende leerlingen juist vaker hoge mate van Neuroticisme, terwijl een lage mate van Neuroticisme ook gerelateerd kan zijn aan vormen van onverschilligheid. Aan de andere kant zou het ook goed mogelijk zijn dat er een direct verband is tussen Emotionele Stabiliteit en de beslissing om uit te vallen. Het feit dat VSV’ers minder angstig zijn kan een reden zijn dat ze die beslissing sneller durven te nemen.

In het onderzoek kijken we ook naar een aantal sociaal-emotionele aspecten die samenhangen met de Big Five. Dit zijn prestatiegerichtheid, doorzettingsvermogen en concentratievermogen. Zoals in eerdere analyses besproken zijn persoonlijkheidskenmerken relatief stabiel en vaak moeilijk te veranderen. Prestatiegerichtheid, doorzettingsvermogen en concentratievermogen relateren sterk aan meerder Big Five kenmerken (met name Openheid en Zorgvuldigheid), maar zijn meer gericht op direct gedrag in de klas, in plaats van algemene neigingen naar bepaald gedrag. Het zijn daarmee meer vaardigheden dan kenmerken, en bieden daarbij ook meer potentie om er gericht aan te werken.

Figuur 4 laat zien dat VSV’ers in groep 8 nog vrijwel gelijkliggen op deze vaardigheden ten opzichte van niet-VSV’ers, maar dat ze wederom tussen groep 8 en VO3 zich slecht ontwikkelen, en een achterstand oplopen. Deze achterstand is het sterkst voor prestatiegerichtheid, maar is aanwezig voor alle drie de indicatoren. De verschillen met niet-VSV’ers zijn iets minder sterk dan voor zorgvuldigheid in VO3, maar gemiddeld gezien sterker dan voor de andere Big Five kenmerken. 

 

Noot: Concentratievermogen is alleen gemeten in VO3.

Tot slot kijken we naar verschillen in het zelfbeeld tussen VSV’ers en niet VSV’ers. Zoals in eerdere analyses naar sociaal-emotionele vaardigheden, maken we wederom het onderscheid tussen academisch en sociaal zelfbeeld. Beiden zijn gemeten in zowel groep 8 als in VO3. Omdat zelfbeeld niet gemeten is in het 2010 cohort van de OML, verliezen we ten opzichte van de eerdere analyses wel een deel van de VSV’ers, en met name degenen die op wat oudere leeftijd uitvallen . Bij het interpreteren van de resultaten moet er daarom rekening gehouden worden met het feit dat het hier gaat om VSV’ers die relatief jonger uitvallen. 

Figuur 4 geeft aan dat er bij VSV’ers niet direct sprake is van een laag zelfbeeld. Het zelfbeeld is in groep 8 zelfs hoger dan dat van niet-VSV’ers, en dan met name het sociale zelfbeeld. Het zelfbeeld van VSV’ers neemt relatief gezien wel af tussen groep 8 en VO3 (wellicht deels veroorzaakt door de duidelijk hogere afstroom van VSV’ers in de onderbouw van het VO), maar het verschil met niet-VSV’ers is klein op deze leeftijd. Deze resultaten zijn in lijn met de relatief hoge ‘emotionele stabiliteit’ van VSV’ers. Hoewel bepaalde belangrijke sociaal-emotionele kenmerken en vaardigheden (en ook taalprestaties) achterblijven, ontbreekt het de gemiddelde VSV’er dus niet aan zelfvertrouwen. Dit geeft aan dat dit soort indicatoren niet in alle gevallen positieve voorspellers zijn. Een hoog sociaal zelfbeeld kwam eerder al naar voren als een voorspeller van meer afstroom. Dit kan erop wijzen dat leerlingen met een hoog sociaal zelfbeeld minder gericht zijn op school, en hun schoolprestaties daaronder lijden. Er is meer onderzoek nodig om precies deze relatie tussen sociaal zelfbeeld en schooluitkomsten te duiden.

 

Conclusie

Voor leerlingen die het onderwijs verlaten zonder starterskwalificatie blijkt dat hun eerdere prestaties op toetsen niet onderdoen voor die van hun klasgenoten op het VO. De achterstand van VSV’ers is wel zichtbaar als we kijken naar de sociaal-emotionele ontwikkeling op het PO en VO. Deze verschillen zijn met name zichtbaar als we kijken naar het vermogen om gestructureerd te kunnen werken, doorzettingsvermogen en prestatiegerichtheid, en ontstaan vooral tussen groep 8 en VO3. In het onderzoeksrapport over VSV in Zuid-Limburg zien we ook achterstanden in andere ‘zachte’ indicatoren zoals schoolhouding en schoolmotivatie.

De bevindingen zijn voor leraren en schoolleiders nuttig omdat ze aangeven welke risico-indicatoren er zijn voor mogelijk latere uitval, en concrete vaardigheden eruit lichten waaraan leerlingen kunnen werken. Vanuit een breder perspectief geven de bevindingen ook aan dat er een groep leerlingen is die cognitief goed mee kunnen komen (zeker op het PO), maar toch moeite heeft om zich verder te ontwikkelen binnen het schoolse systeem. Een interessant onderwerp voor verder onderzoek is ook in hoeverre het onderwijs zich kan aanpassen aan dit type leerling, om te zorgen dat deze leerlingen toch aan een diploma komen.

De bevindingen uit het rapport zijn uitgebreid besproken met scholen. Als gevolg daarvan wordt onder meer nu extra coaching en ondersteuning aangeboden aan risicoleerlingen in de eerste jaren van het VO. In de toekomst zullen we analyseren in hoeverre deze aanpassingen succesvol zijn geweest in het terugdringen van VSV.

Referenties

Diris, R. & Schils, T. (2017). Voortijdig schoolverlaten in Zuid-Limburg: Analyse van Risicofactoren, Report forEducatieve Agenda Limburg.

Kautz, T., Heckman, J. J., Diris, R., Ter Weel, B., & Borghans, L. (2014).Fostering and measuring skills:Improving cognitive and non-cognitive skills to promote lifetime success, OECD Education Working Papers,OECD: Paris.

delen:  
Loading Conversation